Selecteer een pagina

Aan de Atlantische kust van Senegal verdwijnt de historische vissersstad Saint-Louis langzaam in het water. Klimaatverandering en kusterosie zorgen ervoor dat huizen, moskeeën en scholen door het zoute water worden opgeslokt. 

Tekst, foto en video: Joost Bastmeijer

U ervaart deze productie het beste met geluid

Voorzichtig navigeert Ahmet Sène Diagne zijn houten ‘pirogue’ langs de zandbanken aan de Senegalese kust. Zijn blik glijdt onderzoekend langs de mangrove- en dennenbossen op de eilandjes. Dan wijst hij naar de top van een dode boom die uit het water steekt. Zijn zoontje kijkt op. “Daar lag het dorpsplein”, zegt Diagne. Vanaf de piekerige takken houdt een tiental aalscholvers het tweetal wantrouwig in de gaten.

“Dit was één van de grootste bomen van het dorp,” zegt Diagne, “dus de zee kon hem niet inslikken.” De boom stond ooit naast het huis van zijn eerste vrouw. 36 jaar geleden gaven zij elkaar onder het toen nog groene bladerdek het ja-woord. “Ik mis iets, alsof ik geen zuurstof heb. Telkens als ik deze boom zie, doet hij me aan veel dingen uit het verleden denken,” zegt Diagne. “Het is als een erfenis voor mij.”

Het enige wat nog over is van Doun Baba Dièye is de grote boom die op het dorpsplein stond. 

Een menselijke fout

Voordat Ahmet Diagne en zijn achthonderd dorpsgenoten hun huizen in 2012 noodgedwongen moeten verlaten, was Doun Baba Dièye een levendig vissersdorpje in het noordwesten van Senegal. Vissen deden ze onder meer in de lagune die ontspringt uit de Senegal-rivier, die in dit gebied in de zee uitmondt. Hoewel het dorp vlakbij de Atlantische kust ligt, werd het door de golven beschermd door een lange landtong, de ‘Langue de Barbarie’.

Maar in 2003 brak er paniek uit: door hevige regenval dreigde de Senegal-rivier veel schade aan te richten in Saint-Louis, de stad die vlak boven Doun Baba Dièye ligt. “Men was hier stomverbaasd,” herinnert Diagne zich. De lokale autoriteiten kwamen in allerijl met een idee: ze wilden een kanaal dwars door de Langue de Barbarie afgraven om het overtollige rivierwater weg te voeren.

Op een kaart in zijn huis laat Ahmet Sène Diagne zien hoe Doun Baba Dièye er van bovenaf uitzag, voordat het dorpje in 2012 helemaal onder water kwam te staan.

Opgeslokt door de zee

“De Langue de Barbarie heeft erg te lijden onder de gevolgen van klimaatverandering”, zegt locoburgemeester Latyr Fall, een joviale man die zich in het noordelijker gelegen Saint-Louis bezighoudt met economische kwesties. Inmiddels vreten de golven ook aan zijn stad, die deels op de bewuste landtong gebouwd is.

Fall gebaart naar wat er over is van een betonnen muur, het roestige skelet van de constructie is op meerdere plekken zichtbaar. “Dit is de primitieve muur die ons tegen het zeewater moest beschermen”, gaat Fall verder, “maar deze dateert uit 1930 en is gemaakt door de kolonisten. De muur beschermt ons niet langer meer.”

Veelkleurige vissersboten liggen in de haven van Saint-Louis. Op de achtergrond is Langue de Barbarie te zien.

Tot 1902 was Saint-Louis de hoofdstad van Frans West-Afrika, dat door de Fransen in de 17de eeuw gebouwd werd vanwege de strategische ligging aan de kust. De waterrijke omgeving werd in de koloniale tijd als zege gezien, maar wordt tegenwoordig meer als vloek beschouwd. Het water bedreigt nu zelfs het historische stadscentrum van Saint-Louis, dat sinds 2000 is opgenomen op de UNESCO-werelderfgoedlijst. Huizen, moskeeën en scholen worden langzaam maar zeker door de zee opgeslokt. Volgens de Verenigde Naties is Saint-Louis “de Afrikaanse stad die het meest wordt bedreigd door de stijgende zeespiegel”.

De levendige visserswijk Guet Ndar is gebouwd op Langue de Barbarie en is op dit moment het meest kwetsbaar voor kusterosie. In tien jaar tijd is bijna achthonderd meter van het strand van de wijk verdwenen – kinderen spelen nu op het laatste beetje zand dat met hoog water helemaal verdwijnt, tegen de achtergrond van de resten van betonnen gebouwen.

‘Er is niets meer over’

Eén van die ingestorte gebouwen is de school van basisschooldirecteur Mouhamadou Moussa Gaye, een zachtaardige man gekleed in een glimmende oranje-rode ‘boubou’, de traditionele dracht bestaande uit een broek, een shirt en een wijde mouwloze jurk. “Drie jaar geleden werden we op een ochtend wakker en zagen dat de zee veel te snel oprukte.” Terwijl de vier meters hoge golven tegen de muren beukten, waarschuwde Gaye direct de autoriteiten. Nog voordat de schooldag begonnen was, waren alle scholieren elders in de stad ondergebracht. “Later, toen de scholieren vertrokken waren, stortte het deel van de school in dat aan de kant van de zee staat.”

Gaye lijkt niet te kunnen wennen aan het aanzicht van zijn gesloopte school. Terwijl hij voorzichtig tussen de brokstukken door loopt, gebaart hij naar een lesbord waarop nog altijd de datum staat van de laatste lesdag: 1 maart 2018. Op de binnenplaats is een bord met een slogan te zien: ‘Schoonmaken is goed, niet vies maken is beter’. “Die kamer,” Gaye wijst naar een gapend gat, “was mijn kantoor. Daarnaast was de computerkamer.” Hij valt even stil. “Er is daar nu niets meer. Er is niets meer over… Dit is alles.”

Meerdere klaslokalen de basisschool van Mouhamadou Moussa Gaye zijn volledig verwoest door de zee.

De kinderen die op de verwoeste basisschool zitten, zijn ondergebracht bij drie andere basisscholen in de stad. Elke dag gaat Mouhamadou Moussa Gaye bij de scholieren langs.

Hij doelt op de nieuwe dijk die in opdracht van de Senegalese overheid voor de kust van Langue de Barbarie wordt gebouwd door het Franse bouwbedrijf Eiffage. “We konden niet langer wachten”, zegt locoburgemeester Fall op het strand van Guet Ndar, terwijl hij kijkt naar de grote bulldozers die stalen kooien met rotsblokken in de gegraven gaten in het strand leggen. “We leggen nu een veiligheidscordon aan van drie kilometer lang en twintig meter breed.”

‘De gouverneur is gek’

Na bijna honderd jaar krijgt Saint-Louis dus een nieuwe muur die het water tegen moet houden, die net als in 1930 door de Fransen wordt gebouwd. Maar niet iedereen is zo enthousiast als de locoburgemeester, blijkt tijdens een strandwandeling langs de constructie. “De gouverneur is gek”, zegt visser Cheikh Badiane. “Hij blijft maar fabrieken bouwen, terwijl dit een klimaatprobleem is. Het heeft allemaal te maken met…” Hij pakt een stokje en schrijft ‘CO2’ in het zand. “Kijk om je heen, er zijn hier geen bomen, geen lucht.”

Volgens Badiane stond de overheid onder grote druk om iets te doen – honderden mensen zijn hun huizen verloren. “Er zijn veel protesten geweest”, zegt hij. “Mensen gingen de straat op, gooiden stenen. Uiteindelijk moest de gouverneur wel overstag komen. Nu komt er een muur. Maar hoe lang blijft die overeind staan?”

Om de dakloze inwoners van Saint-Louis te helpen, trok de Wereldbank 24 miljoen euro uit. De Franse president Macron deed daar later nog eens 15 miljoen bovenop. Badiane heeft er een hard hoofd in. “Politici zijn goeddoeners tot aan de verkiezingen”, zegt hij, “en daarna heb je niets meer aan ze. Ze zijn corrupt. Als de Europeanen geld geven, gaat de gouverneur goed uit eten. Hij woont in een groot huis, heeft een mooie auto. Zo werkt het hier.”

Met de miljoenen van de Wereldbank is ook een kampement uit de grond gestampt voor de duizenden Senegalezen die vanwege het wassende water dakloos zijn geraakt. Op zo’n tien kilometer van de kust staan honderden ‘Better Shelters’, plastic huizen die meer dan tienduizend dakloze klimaatvluchtelingen moeten opvangen. In één oogopslag wordt echter duidelijk dat maar een klein deel van de huizen in Khar Yallah, zoals het kamp heet, wordt bewoond.

Een moeder loopt met haar baby op de rug en water op haar hoofd terug naar haar woning in Khar Yallah.

Te ver van de kust

Van het handjevol mensen dat in het plastic dorp te vinden is, wil aanvankelijk niemand met journalisten praten. “We zijn afhankelijk van de Wereldbank”, zegt Adia, niet haar echte naam, “we mogen niet over onze problemen praten. Telkens als hier journalisten langskomen, krijgen we gedoe.” 

Volgens Adia zijn er veel problemen in het kamp. De huizen worden overdag bloedheet en zijn ‘s nachts steenkoud. Er is geen stroom en slechts één toilet per vijf families. “Hier zitten alleen baby’s en ouderen,” zegt ze. “De rest huurt kamers in Guet Ndar. Ze weten hoe de wereld daar werkt. Ze komen hier de sleutel voor hun huis ophalen en vervolgens zie je ze nooit meer terug. Het zijn vissers, zij kennen alleen een bestaan aan zee. Zo ver van de kust kunnen ze niet leven.”

De kinderen van Adia, die in Guet Ndar werken als vissers, komen in aanmerking voor gratis omscholing. Hoewel ze blij is dat de Wereldbank haar familie probeert te helpen, ziet ze dat er weinig animo is. “Mijn zoon wilde naar Europa gaan. Hij zou de kapitein zijn van een grote boot die naar de Canarische eilanden zou vertrekken. Levensgevaarlijk. Ik wilde mijn zoon niet verliezen, dus ik heb zo lang op hem ingepraat tot hij niet meer ging. Het schip is alsnog vertrokken, maar zonk onderweg. Meer dan honderdvijftig mensen zijn verdronken. Ik dank God nog elke dag dat mijn zoon niet op die boot zat.”

Khadija Fall (25) kijkt naar haar geïmproviseerde moestuintje in Khar Yallah.

De huizen in Khar Yallah zijn overdag warm, en ‘s nachts koud.

Autodidactisch expert

Op het strand van Doun Baba Dièye stappen Ahmet Sène Diagne en zijn zoon uit de vissersboot. Op de vloer van de boot hebben gieters plaatsgemaakt voor vissersnetten. Iets verder bij de branding vandaan hurkt Diagne neer bij een plantje. “Ik heb in dit gebied naaldbomen en drie soorten plantjes geplant”, zegt hij. “Ze houden de grond vast, zodat het zeewater het zand niet meeneemt.” Sommige plantjes trekken zelfs het zout uit de bodem, waardoor de aarde uiteindelijk weer verbouwd kan worden.

Sinds Diagne zijn dorp heeft moeten verlaten, heeft hij zich ontwikkeld tot autodidactisch expert op het gebied van kusterosie en klimaatverandering. “Onderzoekers van meerdere internationale universiteiten kwamen hier onderzoek doen, en gaven me gelijk. Wij zijn het met elkaar eens, hoewel de Senegalezen mij aanvankelijk niet geloofden.”

Diagne hoort, zoals veel van de inwoners van Saint-Louis, bij de etnische Lebou-groep, van oudsher een vissersgemeenschap. Het ambacht wordt traditioneel overgedragen van vader tot zoon. Toch heeft Diagne zijn zonen naar school gestuurd, zegt hij, “zodat ze een keuze hebben.”

Diagne vertrouwt er niet op dat de overheid de problemen in het noordoosten van Senegal een halt toe kan roepen. “Als ze zo doorgaan, zal dit gebied onder water verdwijnen,” zegt hij. “Ze moeten nu handelen, en niet alleen op hun papieren vertrouwen. Ze zouden de mensen van hier bij hun werk moeten betrekken, want wij zijn degenen die hier leven en uit dit water zijn geboren.”

Adia’s echte naam is bekend bij de hoofdredactie.

Dit verhaal kwam tot stand met steun van het Postcode Loterij Fonds van Free Press Unlimited.

Volg ons:

Website: Charlot Verlouw. Met dank aan Jan Kruidhof.