Select Page

De coronacrisis duwt deze ggz-patiënten bijna over het randje

Lees verder

De isolatie van de ggz-patiënt

Lees verder

De coronacrisis duwt deze ggz-patiënten bijna over het randje

Hun verhalen bleven tot nu toe verstopt achter talloze anonieme voordeuren:
de meest kwetsbare groep ggz-patiënten is door de coronacrisis vaak in een nog groter isolement terechtgekomen. Trouw liep twee dagen mee met ggz-instelling Altrecht en belde bij deze patiënten aan.

Tekst: Rianne Oosterom Illustraties: Suzan Hijink

Park Lepelenburg, Utrecht

Tegen de muziektent leunt een man die al weken iedere ochtend met wanhoop in zijn hoofd wakker wordt. Maar geen voorbijganger die dat vermoedt. Hij is een logisch decorstuk in het parktafereel dat bij deze eerste lentedag hoort, een zonaanbidder met pet, tussen het werkvolk dat boterhammen wegwerkt en de studenten op hun kleedjes.

Hij kijkt af en toe op, de man met de pet, alsof hij op iemand wacht, maar verzinkt dan weer in gedachten. Tot er een vrouw aan komt lopen. Het is Jantine van den Broek (35), sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij de Utrechtse ggz-instelling Altrecht. “Hallo Peter, zullen we een stukje langs de singel lopen?”
Wat voor de voorbijgangers op een wandeling lijkt, is in werkelijkheid een behandelafspraak. Het gaat niet goed met Peter, hij heeft de laatste tijd psychotische belevingen en raakt de grip op de realiteit langzaam kwijt. Zijn post ligt al wekenlang ongeopend op de mat. En in welke straat of welk park hij ook rondwandelt, de wanhoop vergezelt hem de laatste tijd altijd.

Achter meer voordeuren in Utrecht wonen mensen zoals Peter, met ernstig psychiatrische aandoeningen, zoals schizofrenie, ernstige depressies of persoonlijkheidsproblematiek. In Nederland zijn er in totaal zo’n 210.000. Ze vormen de groep meest kwetsbare ggz-patiënten en hebben vaak een heel erg klein netwerk om hen heen. Hoe vergaat het hen in coronatijd?

Met die vraag fietste Trouw Utrecht door, samen met ggz-medewerkers van Altrecht, die deze patiënten behandelen. Patiënten van wie de verhalen meestal verborgen blijven. Wat anderen misschien amper als probleem ervaren, zoals niet naar buiten kunnen ‘s avonds of slechte wifi door de vele thuiswerkers in de flat, kan bij hen ontwrichtend werken.

Peter heeft vandaag goed nieuws, vertelt hij Van den Broek. Een gesprek met zijn buurvrouw, met wie hij veel optrekt, gaf hem tien seconden lang ‘een sprankje hoop’ dat daarna weer vervloog. Maar toch. Hij voelde het even. Verder, vertelt hij zacht terwijl de ommetjes-mensen hem passeren, heeft hij nog sterker het gevoel dat hij nergens past.

Dat gevoel heeft hij al langer, maar de coronatijd vervreemdde hem verder van de wereld om hem heen. Zijn eetclub gaat niet door, net als de wekelijkse logeerpartij bij zijn ouders, die hem houvast gaf. “Ik heb het gevoel dat ik in een trechter zit, die steeds smaller wordt,” zegt hij. Het is een man die graag in beelden praat.
Of hij vrienden durft te bellen, om te praten, vraagt Van den Broek. Nee, dat doet hij liever niet.
Ze lopen langs een uitpuilende prullenbak vol koffiebekers. “Afval”, zegt Peter. “Alsof een vuilniswagen overal afval heeft opgehaald over mij heeft uitgestort, zo voel ik me meestal.” Hij kijkt opzij. “Jantine, je bent een enorme steun voor me.”

Hun wegen scheiden. Een poosje later zal Peter de voordeur van zijn huis achter zich dichttrekken. Hij zal ‘s avonds in zijn eentje ‘Met het Mes op tafel’ kijken, zoals hij gewend is. De post zal ongeopend blijven liggen. De volgende ochtend zal hij de strijd met zichzelf moeten aanknopen om op te staan, wat hem meestal aan het eind van de ochtend lukt.

Willem Artzs gebouw Altrecht, Lange Nieuwstraat

Jantine van den Broek fietst van het park terug naar de binnenplaats van Altrecht, hier in een hofje vlak achter het Ledig Erf, waar de magnolia bloeit. Ze maakt zich zorgen om Peter, vertelt ze als ze haar kantoor binnenloopt. Hij gelooft niet dat hij een rol speelt als mens, maar dat hij een rol is: dat is onderdeel van zijn psychotische beleving.
Voor mensen met psychosegevoeligheid is de coronatijd lastig, vertelt Van den Broek. Minder sociaal contact betekent voor hen ook: minder in aanraking komen met de realiteit. En laat dat nu zijn wat deze patiënten nodig hebben: anders verdrinken ze beetje bij beetje in hun eigen, veelal verwrongen beeld van de werkelijkheid.
Het is tijd voor koffie. Van den Broek loopt langs de kantoortjes van het wijkteam waar zij deel van uitmaakt: Team Ono, vernoemd naar de wijken in Utrecht waar zij en haar collega’s patiënten bezoeken: Oost en Noordoost, een gebied dat reikt van de binnenstad tot de studentenflats op de Uithof.

Psychiater Leonieke Beverloo is weer eens op kantoor, zij is eindverantwoordelijke voor de vijftien gebiedsteams van Altrecht. “De vergeten frontlinie van de zorg”, noemt zij hen, terwijl ze koffie drinkt. “Ik ben er vooral trots op hoe creatief de teams zijn geweest. Zo zijn veel mensen met hun patiënten gaan wandelen, wat heel goed blijkt te werken.”

De gebiedsteams zijn het kind van één van de grootste veranderingen in de geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg: de ambulantisering. Al jarenlang zijn de instellingen van Nederland bezig met dehospitaliseren: patiënten die vroeger in statige psychiatrische ziekenhuizen woonden, kunnen nu ieders buurman zijn: ze wonen gewoon in de stad.

Iedere instelling heeft sindsdien medewerkers die op de fiets door de straten gaan en bij mensen thuis zorg verlenen; ze zijn een beetje de cowboys van de ggz: flexibel en creatief. Niet dat ze wild uitgedost over straat gaan. Je ziet geen verschil met de ‘gewone’ behandelaren, alleen de makkelijk zittende kleren verraden misschien de aard van hun werk.

Op de gang wacht een schuchtere man in een gestreept shirt, Manu. Meestal gaat Van den Broek bij hem thuis langs, maar vandaag komt hij hier voor een gesprek. Ook de psychiater van het team, Remmelt Schür – donkerbruine krullen, bril – schuift aan. Hij is eindverantwoordelijk voor alle patiënten en schrijft als enige, zo nodig, medicatie voor.

Manu gaat zitten en kijkt wat nerveus naar zijn handen. Hij krabbelt langzaam op na een opname in de kliniek. Hij hoorde constant stemmen van mannen aan zijn deur: “We gaan je doodmaken”. Hij durfde niet meer in zijn eigen huis te zijn. Als hij daarover vertelt, staan zijn ogen dof.

Aan het begin van de coronatijd was hij bang om ziek te worden. Daarom ging hij in plaats van één keer per dag naar de Albert Heijn om drank te kopen, één keer per week. Maar vervolgens was zijn weekvoorraad er in twee dagen doorheen. Zijn gordijnen bleven soms dagenlang dicht en hij zag niemand.

Het vrijwilligerswerk dat hij deed in een tuin, ging niet langer door. En nog belangrijker: de dagelijkse telefoontjes met zijn moeder en familie in Afrika, die hem houvast gaven, haperden steeds vaker doordat alle buren thuis werkten en de wifi slecht werd. Soms was het bellen helemaal niet mogelijk. Terwijl die telefoontjes hem enorm hielpen.

“Je dagstructuur viel weg”, zegt psychiater Schür. “Ja”, zegt Manu, “Alcohol verpest veel dingen.” Overmatig drinken kan bij Manu leiden tot psychotische klachten – dat heeft hij vaker meegemaakt. Dan ziet en hoort hij dingen die er niet zijn. “Ik deed vijf jaar lang mijn best en werd niet opgenomen”, vertelt Manu. “Maar afgelopen jaar ben ik gevallen.”

Nu probeert hij, met hulp van team Ono, de structuur terug te brengen. Elke dag ontbijten. Weer werken op de tuin. Minder drinken. Hij heeft net, voor hij de gangen van Altrecht binnenliep, een gesprek gehad bij verslavingszorg, voor een afkicktraject. Hij houdt zich vast aan de vaccinatie die eraan komt. “Dan hoop ik dat ik op bezoek kan bij mijn familie.”

Zoals Manu zijn er meer patiënten, vertelt Schür, voor wie de coronatijd zo ontwrichtend was, dat een opname nodig was. Het is altijd vervelend als er een opname nodig is, maar het kan ook een goede zaak zijn, zegt Schür. Hij noemt de casus van een hoog intelligente jongen met schizofrenie, die tijdens zijn studententijd afgleed en dakloos raakte. Hij liep op straat corona op en moest in de nachtopvang van het Leger des Heils in quarantaine.
Zijn situatie, die daarvoor al ernstig was, maar niet ernstig genoeg om hem gedwongen op te kunnen nemen, escaleerde. Schür: “Hij maakte sprongen alsof hij een kikker was en sloeg zichzelf op zijn hoofd.” Daardoor was er wél voldoende grond om hem op te nemen en medicatie te geven, wat hem enorm veel goed heeft gedaan.

Langs de singels

Als Remmelt Schür even later de binnenplaats van Altrecht oploopt, denkt hij aan de man met twee poezen in de verte, die wacht tot hij aanbelt. Dus houdt hij de pas erin. Het is zo’n dag dat er van alles tussendoor komt. Het beoordelen van een suïcidale patiënt, een calamiteit met één van zijn patiënten: het hoort bij het werk in het gebiedsteam.

Dirk komt door de portiekdeur naar buiten. Het is mooi weer, dus lopen ze samen langs de Kromme Rijn, de glooiende singels op. Hij haalt adem, de zon blinkt op zijn kale hoofd. “Genieten toch”, zegt hij. “Ik mis niet zoveel in deze coronatijd. Ik ben geen man van festivals ofzo, wandelen is voor mij een festival.”
Dirk is één van de weinige patiënten die wel lijkt te varen bij de coronacrisis. Sinds vier maanden rookt hij geen wiet meer. “Na een blowcarrière van dertig jaar”, lacht hij. Beter dan blowen is de ene voet voor de andere zetten, heeft hij ontdekt. Hij loopt minimaal twee uur per dag door de stad. “Ze zeggen dat er dan stofjes vrijkomen in je hoofd.”

Hij zet ferme passen en steekt af en toe zijn hand op als hij een bekende ziet. Als de twee langs een bloemenwinkel lopen, wijst hij naar de hangpotten met lenteplanten. “Die heb ik in huis gehaald. Je moet het toch een beetje gezellig maken.” Hij zit graag op zijn balkon, de poezen aan zijn voeten, dat is voor hem ultiem geluk. “Je leeft maar één keer, ook als je ziek bent.”

Dirk probeert niet te veel te lezen over de coronacrisis; dat verpest zijn humeur, vertelt hij. In het inloophuis dat hij vaak bezoekt, hoort hij allerlei complottheorieën en ziet hij hoe andere patiënten elkaar bang maken. Hij haalt zijn schouders op. “Ik laat me daar niet in meeslepen. Leven met psychose is een soort constante lockdown, dus ik ben wel wat gewend.”

Het Lister Hostel, Wittevrouwensingel

Hop, de fiets weer op, richting het Griftpark dat grenst aan de sjieke wijk Wittevrouwen. Voor een statig pand, het Lister Hostel, stapt Remmelt Schür van zijn stalen ros. Wie denkt dat het hier vol zit met studenten, heeft het mis. Dit hostel ontstond vanuit het doel om dakloze drugsverslaafden, die Hoog Catharijne tot hun thuis hadden gemaakt, van de straat te krijgen.

“Dit is harddrugs XXL”, zegt Schürs collega Mylene Jansen (39), die zich bij hem aansluit voor dit bezoek. “Zet je fiets goed op slot.” Het is, zegt ze, altijd maar afwachten of de patiënten in dit hostel, die naast een verslaving ook een psychiatrische aandoening hebben, aanwezig zijn en überhaupt willen praten. Je moet een beetje geluk hebben.

Ruben is gelukkig aanwezig vandaag, en ook nog eens minder stoned dan anders. Als hij erg veel geblowd heeft, komen er de wildste coronaverhalen uit hem. Het lijkt voor hem onderdeel te zijn geworden van zijn wanen, vertelt Schür. Hij ziet dat vaker bij patiënten die door hun aandoening al wantrouwig staan tegenover de buitenwereld.
Ruben is een intelligente man die een huisje-boompje-beestje-leven had, maar door de drugs afgleed en alles kwijtraakte; ook zijn huwelijk ging kapot. Terwijl hij door het Griftpark loopt, begint hij een vurig betoog tegen het kapitalistisch systeem waarin hij niet past. “Ik ben een kunstenaar. Een levenskunstenaar”, zegt hij.

Voor corona is hij niet bang, want hij voelt zich ‘kerngezond’. Wel is hij bang dat de overheid corona gebruikt om mensen eronder te houden. “Corona wordt gebruikt om de mensen angst aan te jagen. In het gelid te houden. Als je mensen bang maakt voor een ziekte, worden ze vanzelf ziek”, zegt hij voor hij weer naar binnen gaat.
Daar komt Lola naar buiten en zwaait vrolijk. Ook zij is in voor een wandeling vandaag, want ook bij patiënten als zij probeert het team zoveel mogelijk te wandelen, omdat ze vaak geen besef hebben van afstandsregels. Lola vraagt Mylene Jansen om de knoopjes van haar truitje dicht te doen. Ze heeft zich opgedoft vandaag, haar nagels zijn roze.

Het gaat weer beter met haar, vertelt ze. Al lange tijd heeft Lola last van twee inbrekers, een tweeling. Ze hóórt ze in haar kamer praten, maar ze ziet ze niet. “Ze zeggen dat ze zich kunnen verstoppen. Laatst hebben ze een slangenteken op mijn vloer getekend, onder de wasmand. Ik krijg het niet meer van de vloer afgepoetst, hoe hard ik ook schrob.”

De tweeling laat vooral ‘s avonds van zich horen. Daarom vlucht Lola vaak naar buiten, voor frisse lucht. Maar door de avondklok kon dat ineens niet meer. “Ik werd gek. Ze fokken mij zo op, die broers, ze maken mij zenuwachtig.” Schür kon voor haar een medische verklaring regelen waardoor ze tóch naar buiten kon. Dat is een hele opluchting voor haar.

Schür vertelt dat de avondklok op het hele hostel een enorme impact heeft, omdat een groot deel van de verslaafden vooral ‘s nachts leeft en drugs scoort. De avondklok werkte voor hen veel ontwrichtender dan voor de doorsnee Nederlander. “De sfeer in het hostel is anders geworden, er is meer ruzie”, zegt Lola.

Hoofdkwartier, Willem Arntsz Huis Altrecht

De teamleden van Ono druppelen langzaam binnen in de koffieruimte die hun hoofdkwartier is. Aan de muur hangen domtorens en op het prikbord geboortekaartjes. Er staan nog wat vieze borden van gisteren op tafel. Een nieuwe dag, nieuwe zorgen. Want iedere ochtend bespreken de teamleden de patiënten met wie het niet goed gaat.
Zoals met de verstandelijk beperkte Lotte, een zestiger. Ze komt als één van de eersten voorbij in de bespreking. Haar man Richard ligt namelijk aan de beademing op de corona-afdeling van het Diakonessenhuis. Ze houden elkaar in evenwicht, weet het team. En dat evenwicht staat nu op knappen.

Lotte kan door haar beperking en psychosegevoeligheid amper structuur aanbrengen in haar leven, terwijl Richard daar met zijn autistische stoornis juist erg goed in is. “Lotte, we gaan nu uit bed.” “Lotte, we gaan nu koffie drinken” , zo gaat dat. Nu kan hij niet eens aan de telefoon met haar praten, omdat hij aan de beademing ligt.
Het tragische is dat het echtpaar in een appartement naast het ziekenhuis woont. Vanuit haar woonkamer kijkt Lotte zelfs recht de corona-afdeling op, maar omdat Richard zijn bed niet uit kan, ziet ze hem niet. Het gaat nu nog net, vertelt de verpleegkundige die iedere dag met Lotte belt. Maar ze heeft wel vast een opnameplek gereserveerd, mocht dat nodig zijn.

Ook de patiënten die zorg weigeren komen ter sprake. Team Ono krijgt meldingen binnen via de politie of de woningcorporatie als mensen overlast veroorzaken en verward gedrag vertonen, maar hulp weigeren. Neem Louis. Die kwam in beeld nadat hij, totaal in de war, geweld had gebruikt tegen de politie. Hij werd gedwongen opgenomen.

Het ging daarna iets beter met hem. Hij beloofde mee te werken aan een diagnostisch onderzoek, maar kwam nooit meer opdagen. Mylene Jansen wil vanmiddag bij hem langs, zegt ze in het overleg. Eerder heeft ze haar bezoek al aangekondigd door een briefje door de bus te doen. “Maar het wordt de vraag of hij opendoet.”

Een straat in de wijk Abstede

Later op de dag stapt Jansen op de fiets richting de wijk Abstede. Ze parkeert hem iets verderop in een straat en loopt naar de voordeur van Louis, aan de overkant van de straat. Aanbellen, wachten, aanbellen, wachten: het hoort bij de bemoeizorg. Koffie voor de deur zetten, altijd op de aangekondigde tijd op komen dagen, zodat je vertrouwen wint.

Net als Jansen wil aanbellen, doet de buurman open voor twee collectanten. Een buitenkans. Ze vraagt hem of ze even binnen mag komen, dat ze van Altrecht is en wat wil weten over de man die naast hem woont. Eenmaal boven vertelt de man, politieagent van beroep, dat hij zijn buurman soms midden in de nacht hoort schreeuwen ‘alsof hij ergens last van heeft.’

Door de balkondeur kan Jansen in zijn tuin kijken, die totaal overwoekerd is. “Dit zijn hele gehorige huizen”, vertelt de buurman. Doordat hij in de coronatijd vaker thuis is, hoort hij ook meer van zijn buurman. Klassieke muziek, de hele nacht op een hoog volume. De man komt overdag nooit buiten, maar soms rent hij laat op de avond rondjes om het huizenblok.

Het stemt Jansen ongerust. Het lijkt duidelijk niet goed te gaan met deze man na zijn opname. “Je moet wel even een kwartiertje wachten, als je aanbelt”, zegt de buurman. “Soms doet hij dan pas open en heeft hij zijn pyjama nog aan.” Even later staat ze op de stoep, met engelengeduld aan te bellen.

Dingdong. Even wachten. Een stap naar achteren, om de smoezelige lamellen te checken, gaan ze aan de kant? Verschijnt er een oog? Dingdong. Schreeuwen door de brievenbus: “Meneer, wilt u even naar beneden komen, we maken ons zorgen.” Geen gehoor. Dingdong. Dingdong. Dingdong. Geen reactie. Nogmaals de lamellencheck: nog steeds niemand.

Na een kwartier schrijft Jansen een briefje, dat ze door de bus doet. De volgende keer zal ze later op de middag komen, misschien maakt ze dan meer kans. Nog een laatste blik op het raam, daarboven. Niets. Ze kunnen nog zoveel patiënten willen helpen, maar de verhalen van sommigen blijven achter de voordeur verborgen.

De patiënten in dit verhaal verkeren in een kwetsbare positie en de behandelaren zijn gebonden aan een beroepsgeheim. Daarom worden de patiënten onder een andere naam opgevoerd. Hun volledige namen zijn bekend bij Altrecht, waar ze in behandeling zijn. De patiënten hebben toestemming gegeven om hun verhaal geanonimiseerd te verwerken in dit artikel.

Volg ons:

Tekst: Rianne Oosterom
Illustraties: Suzan Hijink
Website: Charlot Verlouw